U bent hier
Coleophora cornutella Herrich-Schäffer, 1861
Bij deze soort zijn de voorvleugels zeer licht blinkend oker-gelig gekleurd. Aan de onderzijde van de vleugels zijn de franjes aan de toppen geel contrasterend met de rest van de kleur van de onderzijde. De spanwijdte is 14 mm - 15 mm.
De rups leeft in een lapjeskoker, deze is tweekleppig. De voorkant is erg breed door altijd groter wordende stukken uitgemijnd blad die erbij gesponnen worden. De achterkant is erg smal en gekromd. De achterkant lijkt wat op een heksenmuts. Dit is ook een kenmerk om de soort niet te verwarren met C. fuscocuprella waarvan de achterkant ook gekromd, maar veel breder is.
De koker is ongeveer 7 tot 8mm lang en heeft een mondhoek van ongeveer 30°. Al zien we bij de kokers die we vonden toch overal een mondhoek van ongeveer 60° tot kokers die zo goed als recht op het blad zitten. De jonge kokers hebben wel een iets scherpere mondhoek dan de volwassen kokers.
De rupsen maken vrij grote vlekmijnen waarvan sommige uitgemijnde stukken aan de koker worden toegevoegd. Soms wordt ook de bovenepidermis uitgesneden om aan de koker toe te voegen waardoor gaten ontstaan in het blad.
- Deze soort leeft op vooral op Betula pubescens (zachte berk) maar ze kan ook op Myrica gale (gagel) worden aangetroffen.
- De rupsen komen vooral voor op zaailingen van hoogstens 50 cm.
- Sindskort (2014) ook op Myrica gale (gagel) gevonden. Nog nooit eerder werd deze soort hier in België op deze waardplant aangetroffen.
- Zeer zeldzame soort die voorlopig na 2004 enkel en alleen in de provincie Limburg werd aangetroffen.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort wordt vooral gemeld uit Noord- en Midden-Europa, ontbreekt in het zuiden.
De kokers zijn te vinden vanaf september tot in mei. De imago's vliegen vanaf einde mei tot begin juli.