U bent hier
Bucculatrix albedinella Zeller, 1839
Het ei wordt afgelegd aan de onderkant van het blad.
De grijsgroene rups heeft een bleek geelbruine kop.
De mijn van deze soort is vrij bijzonder ten opzichte van alle andere Bucculatricidae. Ze bestaat uit een kort smal gangetje dat zigzaggend door het blad loopt. De rups maakt enkele (2 tot 4) zijgangetjes waarin geen frass ligt. Die doodlopende zijgangen situeren zich telkens waar de gang een bocht maakt. Het zwarte frass vult de begingang zo goed als volledig en later ligt het in een brede centrale onderbroken lijn. De larvekamer op het uiteinde is vrij lang en breed en daar maakt de rups een uitsnede in de onderepidermis om de mijn te verlaten. Vervolgens doet de rups aan venstervraat aan de onderkant van het blad.
De pop is zwart en bevindt zich in een cocon die gesponnen wordt onder een web op de schors of tussen het afgevallen bladmateriaal. De cocon heeft ook niet de typische lengteribbels die alle andere Bucculatricidae wel hebben.
- Deze mijnen zijn gemakkelijk te herkennen door de zijgangetjes die zich telkens bevinden aan een bocht in de hoofdgang.
- In Groot-Brittannië komt de soort ook voor op Ulmus procera en op Ulmus carpinifolia.
- Gelijkende soort is Bucculatrix ulmifoliae maar deze soort heeft de doodlopende zijgangetjes niet en is ook een stuk algemener.
- In 2013 door Chris Snyers gevonden in Knokke, vermoedelijk is dit de eerste waarneming van deze soort in België. Door de grote gelijkenis met Bucculatrix ulmifoliae is de waarneming uit Brabant van voor 1980 niet geheel zeker.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort komt zo goed als overal voor in Midden-, Centraal- en Noord-Europa. Ontbreekt in Spanje, Portugal en op de meeste Europese eilanden.
Deze soort heeft bij ons twee generaties per jaar: het imago vliegt vanaf eind april tot begin juni en terug in juli tot midden augustus. Minerende rupsen zijn te vinden in de maand juli en opnieuw in september en oktober.