U bent hier

Home

Inleiding tot de Coleophoridae - Introduction to the Coleophoridae

Guido De Prins,

 

Er zijn eind 2019 uit België 116 soorten Coleophoridae bekend. Als we onze buurlanden bekijken, is het logisch dat er zeker nog een aantal soorten te ontdekken vallen.

Er zijn twee belangrijke manieren om Coleophoridae te onderzoeken:

  • de eerste is het zoeken naar kokers (dit zijn de zakjes waarin de rupsjes leven, het woord zakjes wordt verder expliciet vermeden om verwarring te voorkomen met de Psychidae, de zakdragers).
  • de tweede manier is het op zoek gaan naar imago’s, ze komen vrij goed naar licht (dus nachtwaarnemingen zijn aangewezen) en het is ook goed om in de loop van de namiddag tot de schemering te zoeken naar imago’s in de omgeving van de geschikte voedselplant.
  1. Het zoeken naar kokers

De kennis van de juiste voedselplant is één van de essentiële zaken om tot de juiste determinatie te komen. Een van de problemen daarbij is dat de rups zich relatief vrij ver kan verplaatsen juist voor het verpoppen en zo op de “verkeerde” voedselplant kan terecht komen, voorzichtigheid is dus sterk aan te raden bij het vinden van volwassen kokers… Het kan een hulp zijn ook de voedselplanten in de naaste omgeving te bekijken en te noteren (indien nodig wel te verstaan).

Het makkelijkst werken is de kokers van het voorjaar te zoeken en uit te kweken, het zoeken naar die kokers gaat het best van maart tot juni (sommige soorten zijn vroeger en dit wordt dan best soort per soort bekeken). De imago’s van deze kweek komen dan meestal uit tussen mei en begin augustus.

Moeilijker werken is de kokers zoeken in het najaar (als de rupsen bijna volgroeid zijn). De kokers zijn dan wel makkelijker te vinden maar ze overwinterd krijgen is niet altijd evident. Een van de gunstiger methodes is ze in een toegebonden gaas te stoppen en ergens buiten te hangen in niet al te gure omstandigheden (uit de wind, uit te felle regen, uit te volle zon om de belangrijkste te noemen). Ook eten ze meestal na de winter verder. Dit laatste kan dan dikwijls op problemen stuiten: onder andere de juiste voedselplant na de winter kunnen aanbieden is niet altijd evident.

De kokers worden in een aantal groepen ingedeeld volgens hun vorm. Hierna volgt een overzicht.

 

 

De pistoolkokers

De naam zegt het zelf, ze hebben de vorm van een pistoolkolf, eerst een recht stuk aan de mond en op het eind een sterk omgebogen gedeelte.

 

Foto: Bure (LX) 17-06-2008 ©Jean-Yves Baugnée (C. ibipennella Zeller, 1849)

 

 

 

 

De buisvormige kokers

De kokers zijn langwerpig en hebben weinig of geen uitsteeksels. Meestal driekleppig.

 

Foto: Crupet (Nam.) 11-10-2007 ©Jean-Yves Baugnée (C. trigeminella Fucks, 1881)

 

 

 

De schedekokers

De kokers zijn zwart en lateraal afgeplat. Ze bestaan meestal geheel uit zijde.

 

Foto: Berendrecht (Ant.) 17-04-2011 ©Chris Snyers

(C. pyrrhulipennella Zeller, 1839

 

 

 

De samengestelde bladkokers

De kokers worden vergroot door het toevoegen van nieuwe stukjes blad, deze worden meestal aan de mondrand aangebracht.

 

Foto: Ploegsteert (HEN.) 30-05-2010 ©Jean-Yves Baugnée

(C. lusciniaepennella (Treitschke, 1833)

 

 

 

De spatelvormige bladkokers

Deze kokers lijken op de schedekokers. Zij zijn lateraal afgeplat toch zeker het achterste deel. Het achtereind is tweekleppig.

 

Foto: Ooigem, oude leiearm (W-Vl.) 20-09-2009 ©Steve Wullaert (C. alnifoliae Barasch, 1934)

 

 

 

De buisvormige bladkokers

De kokers zijn buisvormig en op het eind driekleppig.

 

Foto: Mol (Ant.) 10-07-2011 © Carina Vansteenwinkel (C. tanaceti Mühlig, 1965)

 

 

 

De lapjeskokers

De kokers zijn versierd met plantaardig materiaal dat aan de buitenkant aangebracht werd. Dit steekt ofwel naar buiten uit ofwel dwars geplaatst of in visgratenpatroon.

 

Foto: Berendrecht (Ant.) 22-05-2011 ©Steve Wullaert (C. juncicolella Stainton, 1851)

 

 

De zaadkokers

Het kokertje wordt gemaakt van een bloemhoofdje en zit op een ander bloemhoofd, soms op de onderkant van een blad en is zo makkelijker te vinden.

 

Foto: Roeselare (W-Vl.) 12-10-2015 ©Wim Declerq

(C. artemisicolella Bruand, 1855)

 

 

  1. Het zoeken naar imago’s

Zoals boven beschreven zijn er twee belangrijke manieren om imago’s te vinden: ’s Nachts werken met licht en het overdag zoeken tussen de voedselplanten. Dit laatste biedt meestal het voordeel dat men in de meeste gevallen de voedselplant kent en daardoor wordt de juiste determinatie vergemakkelijkt. Er is daarbij zeker voorzichtigheid aan te raden want de dieren rusten soms op andere voedselplanten!

Bij het determineren van imago’s wordt er met een aantal basiskenmerken gewerkt: de al dan niet eenkleurige vleugels, de lijntjes op de vleugels (een aan de voorrand of meerdere in de rest van de vleugel), de niet, gedeeltelijk of geheel geringde voelsprieten, een tufje haartjes of niet aan de basis van de voelsprieten, om er enkele te noemen.

 

De site http://www.kleinevlinders.nl/ geeft determineertabellen voor alle kleine vlinders uit Nederland en is een grote hulp om imago's te determineren.

 

Determineren van imago’s zonder kennis van de juiste voedselplant is een niet al te gemakkelijk werk.

Genitaalonderzoek is voor sommige soorten zeker aangewezen.

Onderstaande sites geven duidelijke foto’s van genitaalpreparaten:

https://mothdissection.co.uk/tile.php?group=1&fam=Coleophoridae&v=3#Coleophoridae

http://www.lepiforum.de/cgi-bin/lepiwiki.pl