U bent hier
Bucculatrix thoracella (Thunberg, 1794)
Het ei wordt aan de onderzijde van het blad afgelegd, meestal in een nerfoksel.
De bleek groengele rups heeft een bleekgele kop, de monddelen zijn bleek roodbruin. De prothoracale plaat is bleekbruin.
De jonge rups maakt een klein mijntje dat meestal in een nerfoksel begint en daar liggen de windingen soms zo dicht tegen elkaar legt dat een klein blaasje kan ontstaan. De larvekamer is naar verhouding vrij groot en het laatste deeltje van die kamer loopt meestel een beetje weg van de nerf.
De rups verpopt in een witbruin geribde cocon, meestal op de schors van de waardplant, maar ook tussen de afgevallen bladeren.
- Deze rupsen doen, zoals alle andere Buccultricidae, aan venstervraat en leven dus vrij op het blad nadat ze hun mijntje gemaakt hebben.
- De witte schijfvormige coconnetjes die je op sommige foto's ziet zijn coconnetjes die de rupsen spinnen om daarin te gaan vervellen.
- Bij ons komt de soort voorlopig alleen voor op de ingevulde waardplanten. Volgens www.bladmineerders.nl komt de soort buiten West-Europa ook nog op heel wat andere planten voor.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort is bijna overal aanwezig, enkel in het zuiden van Europa ontbreekt ze hier en daar.
De motjes vliegen in twee generaties per jaar: in april en mei en dan terug in juli en augustus. Minerende rupsen kunnen gevonden worden in juni en juli en dan vanaf augustus tot ver in oktober.