U bent hier
Caloptilia alchimiella (Scopoli, 1763)
Voorvleugel met gele, driehoekige voorrandsvlek die aan de buitenzijde verlengd is tot dichtbij de apex.
Bij Caloptilia robustella is de voorrandsvlek niet verlengd.
Eerst een kort, smal gangmijntje aan de onderkant van het blad. Daarna een blaasmijn, meestal in een nerfoksel, of ook wel tussen twee nerven. De frass wordt aan één kant van de mijn opgeslagen. De latere rupsenstadia rollen een bladrand naar beneden op, dit gebeurt 2 à 3 maal. De rups verpopt dan in een witte cocon.
Groenachtig witte tot sneeuwwitte cocon aan de onderzijde van een blad. De pop steekt uit de cocon na het ontpoppen van het imago.
- Een gewone soort en verspreid over het hele land. Te onderscheiden van de verwante Caloptilia robustella door de gele driehoeksvlek die aan de voorrand verlengd is tot dichtbij de apex.
- Buiten de opgegeven waardplanten komt de soort ook op andere soorten Quercus voor.
Heel gewone soort in alle provincies van België. Meestal gewoon. Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Palaearctisch: heel Europa, Centraal-Azië, Turkije (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/CALOALCH). Komt voor in al onze buurlanden.
Twee niet duidelijk van elkaar gescheiden generatie per jaar: rupsen van juli tot oktober; motjes van einde april tot begin juni en van midden juni tot midden september. De pop overwintert.