U bent hier
Stigmella speciosa (Frey, 1858)
Het ei ligt altijd aan de onderkant van het blad, weg van nerven of bladrand.
De rups is bleekgeel.
De mijn is bijzonder variabel naar gelang de dikte van het blad. In dunne bladeren een lange kronkelende gang waarin het zwarte frass in de gehele mijn in een centrale lijn ligt (zie foto 3), in dikkere in de zon hangende bladeren zijn de mijnen korter en vult het frass de gang zo goed als volledig (zie hoofdfoto).
De cocon is geel-bruin tot donkerbruin.
- Een soort die overal kan worden waargenomen maar nooit in hoge aantallen.
Deze soort is reeds in elke provincie waargenomen maar nooit in hoge aantallen.
Komt bijna overal in Europa voor behalve op de meeste eilanden en in Noorwegen en Finland. (verspreidingskaart)
De soort heeft bij ons twee generaties per jaar. Rupsen zijn te vinden in juli en augustus en terug in september en oktober. De vroegste rupsen worden motjes in augustus, de rest van de rupsen overwinterd en dit worden dan motjes die vliegen in mei.