U bent hier
Stigmella perpygmaeella (Doubleday, 1859)
Meestal wordt het ei afgelegd op de bladsteel op ongeveer een 15 tot 20mm van de bladbasis, minder frequent ligt het ei aan de onderkant van het blad.
De bleekgele rups heeft een bleekbruine kop.
De mijn start als een smalle gang die van op de bladsteel kan vertrekken ofwel vanuit een nerfoksel. De begingang is zo goed als volledig gevuld met bruin-zwart frass. Later verbreedt de gang en ligt in een serie van S-bochten, meestal ook een secundaire blaasmijn vormend. In de brede gang of blaasmijn ligt het roodbruine frass meestal in boogjes, maar kan ook in een brede centrale lijn liggen.
Naar het einde toe wordt de frasslijn smaller en kleurt eerder zwart.
De cocon is roze tot bleek roodbruin.
- De mijnen gelijken op die van Stigmella crataegella. Het verschil tussen de twee soorten kan men aan de hand van de rups weten; de rups van Stigmella crataegella is felgroen terwijl de rups van Stigmella perpygmaeella bleekgeel is. Ook ligt de mijn van Stigmella perpygmaeella compact tussen twee nerven terwijl de mijn van Stigmella crataegella eerder iets lossere windingen heeft en over het algemeen langer is.
Stigmella perpygmaella kan overal in België worden waargenomen, meestal gewoon.
Komt zo goed als overal in Europa voor tot ver in Rusland. (verspreidingskaart)
Minerende rupsen zijn te vinden in juni tot begin juli en dan terug september en oktober. De motjes vliegen dus in twee generaties per jaar gedurende de maand mei en augustus.